Uitleg

Zo ziet de opstelling van het schaakbord eruit:

toren - paard - loper - koningin - koning - loper - paard - toren
pionnen

 

De koningin staat altijd op een kleur vakje waar je mee speelt (witte koningin op wit vlak, zwarte koningin op een zwart vlak.)


Iedere speler heeft 8 pionnen.
Een pion kan maar twee zetten doen;
De eerste zet van een pion, mag hij twee vakjes vooruit. (plaatje 2)
Daarna mag hij steeds maar één vakje vooruit.
De pion kan dus niet naar links of rechts.

Een pion kan andere stukken slaan. Dat kan alleen als er een ander stuk schuin links of schuin rechts staat. (dus een vakje naar voor en een vakje opzij) 

Wanneer een pion de overkant van het bord bereikt, kun je de pion omruilen voor een stuk dat geslagen is en nu niet meer op het bord staat.


Iedere speler heeft twee torens.
De torens staan op de hoeken van het schaakbord.

De toren mag alleen vooruit , achteruit of opzij. Hij kan dus niet schuin.

Om een stuk te slaan zet je jouw speelstuk, bijvoorbeeld een toren, op de plek van het stuk dat je wil gaan slaan. Je gaat er dus niet overheen (zoals bij bijvoorbeeld dammen)


Iedere speler heeft twee paarden
Het paard beweegt zich op een bijzondere manier over het bord.
Hij mag steeds: 1 vakje naar voren, 2 opzij
Andersom mag ook: 2 vakjes naar voren, 1 opzij.
Hij maakt  steeds een L-vorm. Dit mag alle kanten op, ook achteruit.

Het paard kan als enige 'over' andere stukken heen springen.
Maar let op: ook als je met het paard een stuk wil slaan, moet hij op de plek komen te staan, waar dat andere stuk stond. Net zoals bij alle andere stukken dus.


Iedere speler heeft twee Lopers.
Eén loper staat op een wit vlakje en de andere op een zwart vlakje.
De lopers mogen alleen diagonaal (schuin) over het bord bewegen.
De loper die op een wit vlak staat, kan dus alleen op witte vlakken terecht komen, en je andere loper dus alleen op de zwarte vlakken.


Iedere speler heeft maar één koningin.
De koningin is een belangrijk stuk. Ze mag de meeste kanten uit.
Ze mag vooruit, achteruit en diagonaal.


Het belangrijkste stuk van het schaakspel is de Koning.
Het doel van schaken is om de koning te slaan.
Met de andere stukken probeer je er voor te zorgen dat koning geen zetten meer kan doen, zonder geslagen te worden.

Wanner je door je zet, bij de volgende beurt, de koning kan slaan, dan zeg je: "De koning staat schaak." 
De speler waarvan de koning "schaak" staat, moet(!) er dan in de volgende beurt voor zorgen dat de koning niet meer schaak staat. Dat kan door de koning te verzetten, het stuk waardoor je schaak staat te slaan, of door een ander stuk voor de koning te zetten, zodat de koning niet meer geslagen kan worden.

 

Wanneer een koning niet meer uit een schaak kan komen, en dus geen kant meer op kan, dan noem je dat "schaakmat". Heb je de koning van je tegenstander schaakmat gezet, dan heb je gewonnen!